Melba astrilde – Pytilla melba melba

Melba astrilde – Pytilla melba melba

Melba astrilde – Pytilla melba melba
Melba astrilde – Pytilla melba melba
Verspreiding:
De Melba astrilde heeft zijn verspreidingsgebied in het grootste deel van zuidelijk Afrika, behalve in de regenwouden: van Senegal tot Ethiopie en Mozambique, oost Zuid Afrika.
Soorten:
De volgende soorten behoren eveneens tot het geslacht Pytilla: Aurora astrilde, gestreepte (aurora) astrilde, de roodmasker aurora astrilde, de roodvleugel aurora astrilde en Wiener astrilde.
Grootte:
De Melba astrilde is 12 tot 13 cm. groot.
Geslachtsonderscheid:
Er is duidelijk verschil tussen de beide geslachten. Het duidelijkste verschil is de opvallende rode bovenkop en keel van het mannetje. Zie voor overige verschillen bovenstaande afbeeldingen.
Karakter:
Buiten de broedtijd kunnen ze bij andere kleine vinkachtigen gehouden worden. In de broedtijd zijn ze echter zeer agressief, vooral tegenover soortgenoten en verwante soorten. Het kan soms zelfs nodig zijn om de man bij de pop weg te halen. Vanwege hun agressiviteit kunnen ze daarom in de broedtijd het beste paarsgewijs gehouden worden.
Omgevingstemperatuur:
’s Winters kan men beter het zekere voor het onzekere nemen door ze binnen te houden. Een verblijf waar tenminste een temperatuur heerst van 10 °C geeft de minste risico.
Voeding:
Als voeding dient een goede zaadmengeling voor tropische vogels en of volièrevogels, een goed samengesteld eivoer/krachtvoer en bij voorkeur kiemzaad verstrekt te worden. Om aan de behoefte van dierlijke eiwitten in de voeding tegemoet te komen kan het beste een insecten-/universeelvoer toegevoegd worden (bijvoorbeeld 50 eivoer, 50% universeelvoer). Vooral in de periode dat de vogels jongen hebben is het belangrijk dat ze de beschikking hebben over dierlijke eiwitten. Extra dierlijke eiwitten kunnen, naast het verstrekken van een goed samengesteld eivoer/universeelvoer, verstrekt worden in de vorm van bijvoorbeeld (geknipte) meelwormen, miereneieren, buffalowormpjes. Ook lusten ze graag groenvoer en kleine hoeveelheden onkruiden. Naast bovenstaande voeding is het noodzakelijk dat de vogels dagelijks de beschikking hebben over vers en fris bad- en drinkwater en mogen ook vogelmineralen (grit) en maagkiezel niet ontbreken.
Kweek:
Ze bouwen hun (slordige) nestjes in hier en daar opgehangen halfopen nestkastjes maar ook maken ze wel een vrijstaand nest in een beschutte struik. Als bouwmateriaal gebruiken ze (lange) droge grashalmen, mos, donsveertjes, en uitgeplozen sisaltouw. Het nest wordt gebouwd door zowel het mannetje als het popje. Het popje legt doorgaans tussen de 3 en 5 witte eitjes in het nestje. De eitjes worden door beide vogels bebroed. De opfok van de jongen is alleen succesvol als de vogels kunnen beschikken over levend voer zoals fruitvliegjes, bladluis, spinnetjes, miereneieren en of (geknipte) meelwormen. Daarnaast dienen ze ook de beschikking te hebben over universeelvoer, opfok- en groenvoer, kiemzaad en grit. De eitjes komen na 12 tot 14 dagen uit. De jongen worden dan door beide ouders gevoed. De jongen verlaten na ca. 19 dagen het nest en zijn na 3 weken zelfstandig. De jongen lijken in hun jeugdkleed op (bleke) vrouwtjes maar missen nog de rode snavel. Op een leeftijd van ongeveer een half jaar komen de jongen op kleur en kunnen de mannetjes van de popjes worden onderscheiden.
Mutaties:
Bij de melba astrilde is o.a. een ino-mutatie bekend.
A. van Kooten