Naretha blue bonnetparkiet - Northiella narethae

Naretha blue bonnetparkiet – Northiella narethae
Foto: Graham Banks

Naretha blue bonnetparkiet – Northiella narethae
Foto: Graham Banks
Naretha blue bonnetparkiet – Northiella narethae
Formaat: 28 cm.
Man: Gelijk aan Northiella h. heamatogaster maar de bevedering is bij deze soort meer bleek grijsbruin. Ook ontbreekt het rood op de buik en de dijen. Verder zijn bij deze ondersoort de schouderveren en de vleugelboog groenblauw tot bleek viooltjesblauw. De onderstaartdekveren zijn rood. Binnen de soort komen veel kleurvariaties voor. Pop: De pop lijkt op de man maar het blauw van het masker is bleker van kleur. Verder heeft de pop in het algemeen een kleinere kop en snavel als de man. Anders dan de man, die vaak fier en rechtop op de zitstok zit, zit de pop vaak meer ‘gehurkt’ op een zitstok. Jongen: De jongen lijken op de ouders maar zijn in het geheel wat bleker van kleur. De jongen zijn na ca. 10 – 12 maanden volledig op kleur.
Verspreidingsgebied en leefgebied
De kleine-blue-bonnetparkiet of Naretha-blue-bonnetparkiet heeft zijn verspreidingsgebied in zuidelijk West Australië, westelijk van de Nullarborwoestijn. Hun leefgebied is naar verhouding betrekkelijk klein.
Blue-bonnetparkieten zijn bewoners van savannen. Ze leven in gebieden met weinig bomen en zeer verspreid voorkomend hoger en minder dicht type struikgewas dat bestaat uit dwergachtige eucalyptusstruiken. In Australië wordt een dergelijke vegetatie aangeduid met mallee. Deze struiken zijn bestand tegen het zeer droge klimaat waarin blue bonnetparkieten vertoeven. Naast mallee gebieden komen blue bonnetparkieten ook voor in eucalyptusbossen langs de oevers van rivieren. Ze worden vaak waargenomen in paren of, en dan alleen buiten de broedtijd, in kleine groepjes van 6 tot 10 vogels. Ze vertoeven veel op de grond waar ze op zoek zijn naar voedsel. De voeding in het wild bestaat vooral uit zaden van grassen, onkruiden en allerlei wilde planten. Minder vaak worden vruchten, bloesemnectar, bladknoppen en insecten opgenomen. De red-vented-blue-bonnetparkiet komt in zijn verspreidingsgebied vrij algemeen voor en wordt vaak gezien rond boerderijen en drinkplaatsen van vee.
Gedrag
Blue-bonnetparkieten zijn zeer agressieve en wilde volièrevogels. Het zijn dan ook beslist geen vogels die samen met andere vogels in een (gezelschaps)volière gehouden kunnen worden. Bekend is dat ze parkieten aanvallen en soms doden die groter zijn dan zijzelf. Hun vechtlustig karakter maakt ook dat bij het samenstellen van de paren er goed op gelet moet worden of de vogels elkaar verdragen. Is dit niet het geval dan zal de man zondermeer de pop doden. Bij het samenstellen van paren kunnen daarom het beste jonge vogels bij elkaar geplaatst worden. Jonge vogels zijn veelal verdraagzamer tegenover elkaar. In het algemeen zullen deze paren dan ook, wanneer ze geslachtsrijp zijn, veel minder problemen opleveren. Het is ook erg belangrijk om niet direct, bij verlies van een partner, een andere partner te geven. In een dergelijk geval is het beter de vogels eerst aan elkaar te laten wennen en ze in naast elkaar liggende volières te plaatsen. Zorg er hierbij voor dat er altijd dubbelgaas tussen de volières is aangebracht. Indien dit niet het geval is zal dit onvermijdelijk tot zeer ernstige verwondingen aanleiding geven. Belangrijk om nog te weten is dat de vogels behoorlijke lawaaischoppers zijn.
Broedproces in het wild
In het wild broeden de vogels van juli tot december, echter afhankelijk van de regenval ook wel op andere tijdstippen. De Naretha-blue-bonnetparkiet broedt na overvloedige regenval. Zo werden door onderzoekers in maart en april maar ook in augustus en september broedparen waargenomen. Blue bonnetparkieten broeden in holten van dikke takken en bomen, vaak op een hoogte tot 4 meter. Heel vaak betreft het dode bomen. In tegenstelling tot de meeste Australische parkieten worden maar zelden eucalyptusbomen als broedboom gekozen. De afstand van het invlieggat tot de bodem van de nestholte kan variëren van 50 tot 150 cm. De nestholten bevinden zich op hoogten die variëren van 0,2 tot 4 meter. boven de grond. Nestholten met een open uiteinde worden niet gekozen. Ze hebben een duidelijke voorkeur voor nestholten met een ietwat nauwe ingang. Een legsel bestaat gewoonlijk uit 4 – 6 eitjes die om de dag door de pop worden gelegd. Meestal begint de pop bij het tweede ei te broeden. De pop broedt alleen en doet dit zeer vast. Tijdens het broeden wordt ze op regelmatige tijden door de man gevoerd. Het eerste ei komt na ongeveer 20 dagen uit. De jongen worden door de pop gevoerd. Alleen wanneer de jongen voor het invlieggat zitten te bedelen worden ze door de man gevoerd. De jongen verlaten op een leeftijd van ongeveer 4 weken het nest. Hierna worden ze nog drie tot vier weken door de ouders gevoerd. Als de jongen zelfstandig zijn trekken ze nog geruime tijd met de oudervogels op. Afhankelijk van de weersomstandigheden kan het eerste broedsel door een tweede gevolgd worden.
Broedproces in de volière
Blue-bonnetparkieten vertoeven in het algemeen veel op de grond en mogen graag klimmen. Het daarom verstandig om in de volière regelmatig (verse) klimtakken aan te brengen. Als nestgelegenheid kan een nestblok verstrekt worden met een afmeting van 60 cm hoog, een bodemoppervlak van 18 x 18 cm. en een invlieggat van maximaal Æ 4,5 cm. Als de vogels een grotere opening nodig hebben dan maken ze het zelf wel groter. Een klein invlieggat blijkt erg belangrijk voor blue bonnetparkieten om zich veilig te voelen net als trouwens een (kleine) binnendiameter van de nestholte. Naast zelf gemaakte broedblokken is het aan te raden ook natuurblokken te verstrekken zodat de vogels zelf hun keuze kunnen maken. Als nestmateriaal kan gebruik worden gemaakt van vermolmd hout, houtspaanders en of zaagsel welke vermengd wordt met potgrond of turf. De nestblokken kunnen het beste begin maart in de volière opgehangen worden omdat blue bonnetparkieten vaak al vroeg in het jaar, zo omstreeks half februari, broedneigingen vertonen.
Dan ook laat de man zijn prachtige balts zien. Hierbij richt hij zich hoog op de poten op en maakt trillende bewegingen met zijn vleugels. Onderwijl maakt hij met zijn kop snel knikkende bewegingen en draait hij met zijn gespreide staart heen en weer. Bij dit alles staat zijn kopbevedering, als een soort van kuif, fier overeind. Als ook de pop in de juiste broedstemming verkeerd zullen al vrij snel paringen tussen beide vogels waargenomen kunnen worden. Om de broeddrift van de pop te stimulerende is het verstandig om voor het invlieggat een dun plankje of een stuk boomschors aan te brengen. De pop zal dan veel moeten knagen om een opening te creëren die toegang geeft tot het nest. Met name dit knagen wakkert bij haar de broeddrift aan. Maak wel een gaatje van ongeveer 1 cm in het plankje en of boomschors zodat de pop alvast een begin heeft. Wanneer beide vogels in broedstemming zijn zie je ze vaak naast elkaar van de ene zijde van de volière naar de andere zijde vliegen. De man kan dan de pop zo fel achtervolgen dat deze in het nestblok vlucht. Ook komt het nogal eens tot vechtpartijen tussen beide. Het is echter wel zo dat rustige stellen over het algemeen geen jongen voortbrengen. Voor goede broedresultaten moet er wat dat betreft vuur en passie in de vogels zitten. De pop legt 4 tot 5 eieren die ze om de dag legt en alleen bebroed. Meestal begint de pop bij het 2e ei te broeden. Tijdens het broeden komt de man regelmatig voor het invlieggat zitten om de pop te voeren. Ook is er voortdurend contact tussen beide vogels door middel van zachte fluittonen. De broedduur is ongeveer 19 dagen. In de eerste week worden de jongen alleen door de pop gevoerd, daarna helpt ook de man bij het voeren van de jongen. Na 7 dagen zijn de eerste veerstoppels bij de jongen zichtbaar. Na 7 – 8 dagen kunnen de jonge vogels geringd worden met ringmaat 5,5 mm. Na ca. 10 dagen zijn bij de jongen de staart- en vleugelpennen zichtbaar en na 15 dagen zijn deze ongeveer 1 cm. lang. Na 3 weken zitten ze voor ongeveer 75% in de veren en na 30 dagen volledig. Het duurt dan niet lang meer alvorens ze uitvliegen. Het eerste jong vliegt veelal na ongeveer 5 weken uit. Pas uitgevlogen jongen zijn nog zeer schrikachtig en wild. Goed vliegen kunnen ze dan nog zeker niet. Toch leren ze dit erg snel en het duurt dan ook niet lang of ze zijn net zo snel als de oudervogels. Vier weken nadat de jongen zijn uitgevlogen zijn ze zelfstandig. Ze moeten dan bij de ouders vandaan gehaald worden omdat er anders gerede kans bestaat dat ze aangevallen (en gedood) worden door de man. Jonge vogels zijn op een leeftijd van 10 tot 12 maanden volledig op kleur. Van een goed broedkoppel kan gedurende een lange reeks van jaren plezier beleefd worden.
A. van Kooten