Roodflanklori - Charmosyna placentis (en ondersoorten)
Roodflanklori – Charmosyna placentis
Roodflanklori – Charmosyna placentis
Roodflanklori – Charmosyna placentis (en ondersoorten)
Ondersoorten
De roodflanklori kent de volgende ondersoorten:
- Roodflanklori – Charmosyna placentis placentis
- Halmahera roodflanklori – Charmosyna placentis intensior
- Prachtroodflanklori – Charmosyna placentis ornata
- Bleke roodflanklori – Charmosyna placentis pallidior
- Groenstuitlori – Charmosyna placentis subplacens
Roodflanklori – Charmosyna placentis placentis
Formaat: 18 cm.
Ringmaat: 4 – 4,5 mm.
Geslachtsonderscheid: Beide geslachten hebben een verschillend uiterlijk.
Man: De algehele lichaamskleur is groen. Het voorhoofd en het voorste gedeelte van de schedel is geel met een ietwat groene aanslag. De teugel, wangen, ondervleugeldekveren en weerszijden van de borst zijn rood. De bevedering rond de oren is violetblauw. De stuit is bleek violetblauw. De staart is aan de bovenzijde groen en loopt uit naar een oranjegele punt. Onderzijde van de staart is geel. De smalle naakte oogring is donkergrijs, de irissen van de ogen oranje. De vogels bezitten een rode snavel en oranjebruine poten.
Pop: Het popje lijkt wel wat op het mannetje maar de rode bevedering op de wangen, flanken en ondervleugeldek ontbreekt. Het voorhoofd en de schedel zijn groen. De bevedering rond de oren is blauwachtig zwart met een gele streeptekening.
Halmahera roodflanklori – Charmosyna placentis intensior
Formaat: 17,5 cm.
Ringmaat: 4 – 4,5 mm.
Geslachtsonderscheid: Beide geslachten hebben een verschillend uiterlijk.
Man en pop lijken op de nominaatvorm maar het voorhoofd van de man is bij deze ondersoort meer geelgroen. Verder is het blauw van de stuit bij de C. p. intensior minder omvangrijk en meer violetblauw.
Prachtroodflanklori – Charmosyna placentis ornata
Formaat: 17 cm.
Ringmaat: 4 – 4,5 mm.
Geslachtsonderscheid: Beide geslachten hebben een verschillend uiterlijk.
Man en pop lijken op de nominaatvorm maar de groene veervelden zijn donkerder van kleur dan die van de nominaatvorm. Het voorhoofd van de man is bij deze ondersoort meer groengeel dan geel zoals bij de nominaatvorm. Het blauw op de stuit is bij C. p. ornata omvangrijker net als het rood aan de hals.
Bleke roodflanklori – Charmosyna placentis pallidior
Formaat: 17 cm.
Ringmaat: 4 – 4,5 mm.
Geslachtsonderscheid: Beide geslachten hebben een verschillend uiterlijk.
Man en pop lijken op de nominaatvorm maar de totale bevedering is bleker van kleur. De groene bevedering is meer geelachtig en het blauw van de oorstreek is minder intensief van kleur. Verder heeft C. p. pallidior een groene stuit i.p.v. een violetblauwe zoals bij de nominaatvorm.
Groenstuitlori – Charmosyna placentis subplacens
Formaat: 17 cm.
Ringmaat: 4 – 4,5 mm.
Geslachtsonderscheid: Beide geslachten hebben een verschillend uiterlijk.
Man en pop lijken op de nominaatvorm maar de stuit is bij C. p. subplacens groen.
Herkomst en leefwijze van roodflanklori
De roodflanklori komt voor op Ambelau, Ceram, Ambon, Panjang,Tayandu, de Kai en Aru eilanden en zuidelijk Nieuw Guinea. C. p. intensior komt voor op de Molukken eilanden in Halmahera en de eilanden Obi en Gebe in Indonesië. C. p. ornata komt alleen voor op de westelijke Papoea eilanden. C. p. subplacentis heeft zijn verspreidingsgebied in Oost- en Noord Nieuw Guinea, Irian Jaya en Indonesië en C. p. pallidor komt voor op het Woodlark eiland, de eilanden behorend tot het Bismarck-archipel en het eiland Nuguria in Papoea-Nieuw-Guinea. Verder komt de soort nog voor op het eiland Bougainville.
De vogels bewonen hier bosgebieden, savannen, mangroven maar worden ook gezien in de nabijheid van dorpen en tuinen. Buiten de broedperiode leven ze in kleine groepen en kleine zwermen van 10 tot 20 vogels. Ze houden zich vooral op in de kruinen van bloemdragende bomen. Hun voedsel bestaat in hoofdzaak uit nectar, bloesem, bessen, zaden, pollen en waarschijnlijk zachte vruchten.
De voeding van lories
Zoals in het algemene gedeelte over lories reeds is vermeld, zijn het vogels die hoofdzakelijk bloesem, nectar, bladknoppen en verschillende soorten zachte vruchten en insecten eten. Ze stellen dan ook hele andere eisen aan de voeding dan de meeste andere kromsnavels. Gelukkig zijn er heden ten dage diverse volwaardige kant en klaar voeders voor lories en andere zachtvoereters in de handel. In de meeste gevallen zijn de vogels hier dan ook prima op te houden. Betreffende voeders kunnen variëren van korrelig tot poedervormig en moeten worden aangelengd met water. Tegenwoordig zijn er ook pellets in de handel die speciaal voor lories zijn ontwikkeld.
- Beswerda,een goede vriend van mij, was één van de eerste kwekers in Nederland die succesvol kweekte met lories. Na jarenlang geëxperimenteerd te hebben met de voeding voor zijn lories ontwikkelde hij uiteindelijk een recept waarmee hij zeer goede kweekresultaten behaalde en haalt. Dit recept bestaat uit twee gelijke delen en ziet er als volgt uit:
- Een moes van fruit en groente. Deze wordt gemaakt van appels, peren, aardbeien, ananas, wortelen, komkommers en andere groente- en fruitsoorten die op dat moment beschikbaar zijn (geen bananen en sinaasappelen, deze kunnen namelijk darmstoornissen veroorzaken).
- Een mengsel van nutrix rijstebloem, bambix, eivoer en insectenvoer, waaraan vervolgens nog een theekopje roosvicè, twee theelepeltjes gistocal, een half theelepeltje zeewier, een dessertlepel multivitamine, een theekopje druivensuiker en een flinke hoeveelheid honing wordt toegevoegd.**
Bovenstaand mengsel wordt vervolgens aangelengd met water tot dat het de dikte heeft bereikt van yoghurt. Het voer kan in grotere porties worden aangemaakt en in de diepvries bewaard.
** Voor ´mengsel 2´ kan eventueel ook een kant en klaar lorivoer gebruikt worden.
Bovenstaande voeding kan eventueel dagelijks nog worden aangevuld met een weinig zonnebloempitten en trosgierst (wordt niet door alle soorten gegeten).Naast bovenstaande voeding kunnen, indien voorradig, wilgentakken en onrijpe gras- en onkruidzaden aan de vogels gegeven worden.Verder is belangrijk om het voedsel van lories in vrij zware voerbakjes aan te bieden. Dit voorkomt dat de vogels ze omgooien en of er mee gaan spelen, wat ze graag doen! Verder is het van belang dat het voer niet te dik is. Bij het oplikken van het lorivoer met de penseeltong steken ze de snavel vrij diep in het voer. Hierbij komt voer op de bevedering wat ze vervolgens verwijderen door met de kop te schudden. Bij een te dik voer zullen de resten van de kop ´vliegen´ en overal in de volière terecht komen. Daarnaast zullen er bij een te dik voer voedselresten aan de snavel blijven kleven, die op den duur een korst kunnen vormen op en boven de snavel. Dit kan op zijn beurt weer aanleiding geven tot vervelende schimmelinfecties bij de vogels.
Huisvesting van lories
Een volière voor de wat grotere soorten lories dient een minimale lengte te bezitten van 3 á 4 meter, een breedte van 1 meter en een hoogte van ca. 2 meter. Een langere volière is niet echt nodig omdat lories geen typische vliegers zijn. Ze houden meer van klauteren, springen en klimmen. De volière dient daarom klimbomen, dikke stukken touw en ander speelgerei te bevatten. Verder moet het verblijf gemakkelijk schoon te houden zijn, dit in verband met de dunne ontlasting van de vogels. Dit betekent dat de de wanden en de vloeren het beste van gladde materialen, bijvoorbeeld trespa of tegeltjes kan zijn vervaardigd. Lories dienen het gehele jaar door een dikwandig broedblok tot hun beschikking te hebben omdat ze hier niet alleen in broeden maar er ook de nachten in door brengen. Het nachtverblijf dient verwarmd te kunnen worden omdat niet alle soorten winterhard zijn. Verwarming is ook gewenst omdat sommige soorten in de winter broeden. Door de kou koelen de eieren dan snel af, vooral als de vogels voor langere tijd het nest verlaten. Het is daarom aan te bevelen de temperatuur niet onder de 10 °C te laten komen. Omdat verschillende soorten het gehele jaar door broeden is het wel noodzakelijk dat de kweekruimte over een kunstmatige verlichting beschikt. Een kunstmatige verlichting schept de mogelijkheid om de dagen (kunstmatig) te verlengen tot minimaal 12 uur en biedt daarmee gelegenheid aan de oudervogels om hun jongen over de dag voldoende voer aan te bieden. Het nachtverblijf moet ongeveer een afmeting hebben van 2 x 1 x 2 meter (lxbxh). Indien er sprake is van naastgelegen rennen is het van belang om de tussenwanden van zowel het nachthok als de buitenrennen van dubbelwandig gaas te maken zodat de vogels elkaar niet door het gaas heen kunnen verwonden. Voor de buitenvolières is het van belang dat de ondergrond goed gedraineerd is, zodat de dunne uitwerpselen van de vogels gemakkelijk weggespoeld kunnen worden. Een goede ondergrond hiervoor is een flinke laag grof grind. Dit is met een tuinslang gemakkelijk schoon te spuiten en ook kan het vrij gemakkelijk omgeharkt worden. Lories houden erg van baden, de vogels moeten dan ook steeds de beschikking hebben over vers badwater. Zorg er ook voor dat een deel van de buitenvolières open is zodat ze ook van een mals regenbuitje kunnen genieten! Om aan de behoefte van baden tegemoet te komen zou eventueel ook een kunstmatige beregeningsinstallatie aangelegd kunnen worden in de buitenvolière(s).
Kleinere soorten lories, zoals de roodflanklori, kunnen ook gehuisvest worden in ruime kweekkooien van bijvoorbeeld 1.20 cm. x 50 cm x 50 cm.(lxbxh). Een geschikte bodembedekking voor binnenverblijven en broedkooien is grof zaagsel, hennepvezel, kattenbakgrit e.d. Sommige kwekers houden de vogels ook wel op gaas. De kans op het verspelen van een nagel(s) wordt hier echter wel door vergroot!
Kweken met de roodflanklori in de volière of broedkooi
Nestblok: De vogels dienen het gehele jaar door een nestblok tot hun beschikking te hebben omdat ze hier niet alleen in broeden maar er ook de nachten in door brengen. Het nestblok cq. ‘slaapblok’ dient een afmeting te hebben van ca.30 cm. hoog en een bodemoppervlak van 13 x13 cm. Het invlieggat moet een diameter hebben van ongeveer 5 cm. Vanwege eventuele kou dient het nestblok vervaardigd te zijn van dik hout (dikke wanden).
Om de vogels te helpen bij het in- en uit gaan van het blok is het raadzaam de binnenzijde van het blok onder het invlieggat te voorzien van een strookje gaas en of krammen. Verder is het handig om op ongeveer 10 cm. boven de bodem een inspectieluikje aan te brengen.
Nestmateriaal: Als nestmateriaal dient een laag houtspaanders in het blok te worden aangebracht. Deze laag mag niet te dik zijn en moet flink aangestampt worden zodat eventueel gelegde eieren niet in de houtkrullen wegzakken. Als er jongen zijn dient, vanwege de dunne ontlasting van de jongen, met enige regelmaat het nestmateriaal ververst te worden.
Kweek: Naast het broeden in de volière kan met de roodflanklori ook in ruime kweekkooien van bijvoorbeeld 1.20 cm. x 50 cm x 50 cm.(lxbxh) gekweekt worden. Het verdient aanbeveling de vogels niet onder de 15 °C te huisvesten. De kweekruimte dient dan ook over een verwarming te beschikken. Verder is het noodzakelijk dat de kweekruimte over een kunstmatige verlichting beschikt. Roodflanklories kunnen namelijk elk moment in het jaar over gaan tot broeden. Een kunstmatige verlichting schept dan de mogelijkheid om de dagen (kunstmatig) te verlengen (minimaal 12 uur) en biedt de oudervogels de mogelijkheid om aan hun jongen voldoende voer te geven. De pop legt meestal twee eieren per broedsel, incidenteel ook wel eens drie. De broedtijd bedraagt 24 dagen. De jongen vliegen na ongeveer 6 – 7 weken uit. Ze lijken dan op de ouders. Na het uitvliegen worden de jongen nog enkele weken door de ouders (bij)gevoerd. Drie weken na het uitvliegen zijn ze als zelfstandig te beschouwen. Op een leeftijd van ongeveer 5 tot 6 maanden zijn de jongen volledig op kleur en op een leeftijd van één jaar geslachtsrijp.
Bijzonderheden
Bij jonge vogels is al vrij vroeg het geslachtsverschil te zien. De jonge mannen laten namelijk al spoedig enkele rode veertjes aan de onderkant van de vleugels zien. Bij popjes komt dit nooit voor.
Waarschijnlijk komen alleen C. p. ornata en de C. p. subplacens in Europa voor.
A. van Kooten